top of page

Profetische droogte na Joodse ballingschap
Gods woord onfeilbaar in profetie

Toen geologische onderzoekers in 2008, aan de hand van het analyseren van stalagmieten ringen in de omgeving van Jeruzalem, konden aantonen dat de droogte in Israël kort na de Joodse ballingschap (in 70 na Christus) sterk was toegenomen, was dit voor velen een verrassing, maar niet voor mensen als Rabbi Menachem Kohen.

In zijn boek "Prophecies for the Era of Muslim Terror: a Torah perspective on World Events" had Rabbi Kohen een jaar eerder deze dramatische klimaatsverandering al beschreven.

Rabbi Kohen schreef dat het land "leed onder ongekende, zware en onverklaarbare droogte dat duurde van de eerste eeuw tot aan het begin van de 20ste eeuw, een periode van meer dan 1.800 jaren overeenkomend met de gedwongen ballingschap / deportatie van het Joodse volk". Kohen, en velen met hem, zien dit als de vervulling van wat geschreven staat in Deuteronomium, en in het bijzonder 28 vers 23 & 24:

"De hemel boven u zal zo strak zijn als koper en
de aarde zo hard als ijzer. De HERE zal het stof
en zand laten regenen en de stofstormen zullen
u vanuit de hemelen vernietigen."


Een jaar later, in 2009, analyseerden geologen van de universiteit van Wisconsin en van het Geologisch instituut van de Israël en Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem de chemische compositie van andere stalagmieten ringen die op de bodem groeiden van de Soreq Grot nabij Jeruzalem. Dit werd gedaan in het kader naar onderzoek van klimaatsverandering.

Zij concludeerden dat het klimaat opmerkelijk droger was in de periode tussen 100 en 700 na Christus, met een duidelijk sterke afname van neerslag tussen 100 en 400 na Christus, een periode van Romeinse en Byzantijnse overheersing in de regio.

Voordat het Joodse volk Kanaän binnenging, was het (zoals in de Bijbel omschreven) een gebied vol met melk en honing. Afgaande op wat we kunnen lezen over Israël, ten tijde van de binnengang van het Joodse volk tot aan de tijd van Jezus, kunnen we opmaken dat het land vruchtbaar was met veel (vrucht)bomen en vruchtbare gronden. Er werd op grote schaal agriculturele akkerbouw bedreven met een veelvoud aan oogsten. Velden van vruchtbare akkers waarover in veelvoud gesproken wordt in de Bijbel.

Maar na de Joodse ballingschap regende het niet langer in Israël voor een periode van meer dan 1800 jaren. Dit was het droge dorre land omschreven door Mark Twain, de wereldreiziger die in 1869 in zijn boek "The Innocents Abroad" schrijft over: "het dorre gebied Palestina waar geen leven mogelijk is en maar weinigen zich wagen". De droogte, begonnen in 70 na Chr. zou voortduren tot aan het begin van de 20ste eeuw, wat neerkomt op ongeveer 660.000 dagen geen regen in het land van Kanaän.

Een totaalbeeld van neerslagstatistieken in Israël, vanaf begin 1800 tot aan 1969, bevestigt eveneens de ernstige droogte die eindigde op het moment dat het Joodse volk weer begon terug te keren. De hevigste perioden van regenval, in deze 150-jarige periode, kwam in de periode in en rond 1948 en 1967. Overeenkomend met de jaren van Israëls totstandkoming (na bijna 2000 jaren van afwezigheid) en van zijn meest verbazingwekkende overwinning (op zijn gezamenlijke arabische buurlanden).

Ook onderzoek door geografen van de Universiteit van Haifa bevestigen dit onderzoek. Ondanks de vaak gehoorde klimaatsverandering en wereldwijde aanwijzingen dat dit elders wel degelijk het geval is, is de neerslag in Israël de afgelopen 60 jaar ongewijzigd gebleven, met hier en daar enkele uitschieters vooral in de jaren 80 en 90.

Ook dit wordt door de Bijbel voorzegd, onder andere in Jesaja 43:19-20

"Zie, ik ga iets nieuws verrichten, nu ontkiemt het,
heb je het nog niet gemerkt? Ik baan een weg
door de woestijn, maak rivieren in de wildernis.
De wilde dieren zullen mij eer bewijzen, de jakhalzen
en de struisvogels, omdat ik water schep in de
woestijn en rivieren in de wildernis; het volk dat ik
heb uitgekozen, laat ik drinken."

Sinds Israël zijn onafhankelijkheid verkreeg in 1948, is het totale agrarische gebied gestegen van 165.000 naar 420.000 hectare en zijn de agrarische gemeenschappen gestegen van 400 naar 900 (inclusief 136 Arabische gemeenschappen). Gedurende deze periode is de agrarische productie met factor 7 toegenomen, duidelijk vooruitlopend op de bevolkingsgroei van een factor 6.

bottom of page